Preekarchief

Verkondiging in De Nieuwe Augustinus, vijfde zondag van Pasen

                       15 mei 2022, Eerste Heilige Communie[1]

 

 

Vergeet dat niet. Praat elke dag met Jezus.

En door Jezus, de Zoon, met de Vader, God zelf.

Dan ben je nooit alleen, ook al voel je je soms verloren.

Zoals een kind aan het strand dat zijn moeder, zusje, zijn broertje niet meer kan vinden.

Uiteindelijk voel je, zie je dan weer de Vader, die jou nooit in de steek laat,

je hand pakt, je tranen van je ogen afwist:

‘geen rouw, geen gehuil, geen verdriet zal er zijn, want al het oude is voorbij.’

Nu gingen hun ogen open en zij herkenden Hem.

 

Toen ik zo jong was als jullie, beste kinderen, nu zijn, woonden wij in Haarlem: mijn vader, mijn moeder, mijn oudere zus en broer; ik was en ben  de jongste.

 

De grote vakantie brachten wij meestal gewoon dichtbij huis door. Mijn vader werkte hard. Hij was gasfitter: hij legde gasbuizen aan. Een zwaar beroep, altijd aan het sjouwen en bukken in gaten in de grond waar leidingen moesten worden neergelegd, afgesloten of gerepareerd.

 

Terwijl hij aan het werk was, gingen wij in de zomer vaak naar het strand. Vanuit Haarlem kun je makkelijk met de fiets. Ik vond en vind het heerlijk om in de zee te spelen en te zwemmen. Ik kreeg er niet genoeg van. Mijn moeder bleef op het strand en bracht de dag door met naar ons uit te kijken. Het waren zorgeloze dagen.

Wat wil een kind anders dan spelen met water en zand en zwemmen in zee, genietend van de hoge golven en de eindeloze golfslag op het strand van de zee?

 

Op een kwade dag was ik zo opgegaan in het spel met zand en water en met zwemmen, dat ik mijn moeder, mijn broertje en mijn zusje uit het oog was verloren.

De ramp had zich voltrokken: ik had niet goed opgelet waar wij zaten.

Ik was verloren en wist niet meer waar ik mijn moeder, mijn zusje en mijn broertje zoeken moest, waar ik het zoeken moest.

Ik was wanhopig, in de totale ontreddering van een kind van zes of zeven.

In mijn angst liep ik en liep ik en raakte steeds verder verwijderd van de plek van mijn moeder zich bevond. Eigenlijk had ik de moed al opgegeven. Het werd laat in de middag.

 

Het uur naderde waarop mijn vader na zijn werk ons altijd kwam ophalen.

In mijn peilloze verdriet zag ik door mijn tranen heen opeens in de verte een gestalte, die steeds duidelijker zichtbaar werd. Ik zag een man die liep zoals mijn vader, een beetje voorovergebogen, voorzichtig. Dat deed hij omdat hij vermoeid was van het harde werken en omdat zijn rug vaak pijn deed van al het tillen en sjouwen.

 

In één ogenblik verdampten mijn angst een verdriet. Ik herkende mijn vader aan zijn gang, zijn bewegingen, en vervolgens aan zijn ogen en handen.

 

“Nu gingen hun ogen open en zij herkenden Hem.”

 

Ook die twee mannen uit het evangelie waren angstig, verdrietig, wanhopig. Zouden ze ooit nog blij zijn? Zij voelden zich alleen gelaten. Hij, hun leidsman, hun vriend, hun broeder en Heer Jezus was er niet meer. Alle hoop was vervlogen.

 

Door hun tranen heen zagen ze opeens een man.

Hij liep met hen mee en praatte heel lang met hen.

Hij vertelde over de bijbel, over God die van de mensen en vooral van de kinderen houdt.

Mooie verhalen vertelde hij.

Dezelfde verhalen die wij hier elke zondag weer horen.

 

Dan is de middag bijna voorbij, het is bijna avond. Ze vragen aan die onbekende man die zo uitgebreid met hen heeft gepraat en die zulke mooie verhalen heeft verteld:

‘Blijf bij ons, want het wordt al avond en wij voelen ons verloren, verdwaald, verlaten.’

 

Dan gaan zij het huis binnen en aan tafel zitten.

De onbekende man neet het brood, zegent,  breekt het brood en deelt het uit.

Dan opeens herkennen zij Hem.

 

Dadelijk, beste kinderen, zetten wij het brood op het altaar en de beker.

Het brood zal ik nemen, zegenen, breken en uitdelen.

Je hebt het de afgelopen maanden gehoord en geleerd: wij geloven dat het Jezus Zelf is die bij ons is, wanneer wij dat doen.

 

Al deze mensen hier herkennen Jezus bij het breken van het boord.

De ene zondag wat meer dan de andere.

Wij zien Jezus niet, maar wij herkennen Hem aan het breken van het brood.

Wij noemen dat een sacrament, een heilig gebaar, een prachtig teken, dat wij doen:

wij danken, zegenen, breken en nemen van dit Brood.

Wij zien, voelen en proeven brood, maar wij weten dat Jezus zelf bij ons is.

 

Zoals Hij ook was toen die bange mannen onderweg waren.

Heel lang waren zij met Jezus aan het praten.

Dat mag je onthouden.

Je kunt altijd met Jezus praten, wanneer je blij bent en gelukkig en als je verdrietig bent en bang.

Grote mensen doen dat ook. Wij noemen dat bidden.

Vergeet dat niet. Praat elke dag met Jezus.

En door Jezus, de Zoon, met de Vader, God zelf.

Dan ben je nooit alleen, ook al voel je je soms verloren.

Zoals een kind aan het strand dat zijn moeder, zusje, zijn broertje niet meer kan vinden.

Uiteindelijk voel je, zie je dan weer de Vader, die jou nooit in de steek laat,

je hand pakt, je tranen van je ogen afwist:

‘geen rouw, geen gehuil, geen verdriet zal er zijn, want al het oude is voorbij.’

 

God heet je welkom aan zijn tafel, waar wij allemaal samen,

zijn Zoon Jezus herkennen bij het breken van het Brood.

Amen.

 

---------------------------------

[1]  Apokalyps 21, 1-5a; Lucas 24, 13-35


Verkondiging in De Nieuwe Augustinus, 8 mei 2022

                      vierde zondag van Pasen[1]

 

Een herder, een pastor, doet niet zoveel als het goed is.

In mijn beginjaren deed ik wel veel. Ik werd er een beetje heerszuchtig van en onaangenaam.

De pastor moet zich niet verliezen in vele dingetjes en activiteiten, hij moet er vooral zíjn: zeer alert, aandachtig, zoveel mogelijk alles horen, zien, opmerken, inschatten.

Herder. Goede herder.

Dat is misschien wel de oudste en meest geliefde titel van Jezus.

In de catacomben van Rome vind je de eerste christelijke afbeeldingen, uit de eerste, tweede eeuw.

Je ziet dan Jezus als een herder die een verloren geraakt schaap op zijn schouders draagt.

Dat is christelijk geloof.

Niet heerser zijn, maar herder.

Elkaars hoeders zijn, zo goed, alert zijn als een herder.

Niet soft en lievig.

 

Een herder, een pastor, doet niet zoveel als het goed is.

In mijn beginjaren deed ik dat wel. Ik werd er een beetje heerszuchtig van en onaangenaam.

De pastor moet zich niet verliezen in vele dingetjes en activiteiten, hij moet er vooral zijn: zeer alert, aandachtig, zoveel mogelijk alles horen, zien, opmerken, inschatten.

Een herder moet soms ook vechten voor zijn schaap, de wolven met zijn staf op afstand houden, terugdrijven. Opkomen voor recht en menselijkheid.

De schapen ’s nachts als het nodig is bijeen brengen in een kraal.

Zoals onze eigen schaapherders in Drenthe, Gelderland en elders nu wel moeten, nu het aantal wolven in ons land toeneemt.

 

“Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en ze volgen Mij”.

Schapen en wolven. Het zijn beelden die in deze weken nieuwe actualiteit hebben gekregen.

Er wordt hard gestreden in Europa.

Wolven grijpen naar weerloze, ongewapende mensen.

Het recht wordt met voeten getreden, de kudde opgejaagd, uiteen gejaagd.

Er wordt gestreden om grondgebied, om macht, om mensen.

Opgejaagde mensen zien we dagelijks op teevee en sommigen van hen komen in ons land.

 

Deze week woonde ik min of meer toevallig de dodenherdenking bij in Egmond-Binnen. In de avond van de vierde mei om half negen was er een avondwake voor een mij bekende, geliefde monnik van de Abdij, die zestig jaar oud nog maar, is overleden. Ik was vroeg gegaan om de twee minuten stilte niet in de auto te hoeven beleven.

 

Als vanzelf belandde ik in de dorpse herdenking, dichtbij het klooster.

Er was een goede harmonie die de vertrouwde, ontroerende koralen speelde.

Er was de plaatselijk voorzitter van het 4 en 5 mei comité.

Een lieve, iets te vaak heen weer lopende man. Maar met een goede neus voor het verhaal van die avond.

 

Hij had een man uit het dorp bereid gevonden zijn verhaal te vertellen.

Deze kranige tachtiger bleek van oorsprong een Brabander uit een kerkdorp. Zijn vader had in het verzet gezeten, was verraden, voor het oog van vrouw en kinderen bij de boerderij doodgeschoten, het huis werd in brand gestoken door de wolven van die tijd.

De kleine kudde, het gezin sloeg op de vlucht. Die oude man in Egmond zat als jongste van acht in de kinderwagen.

De man vertelde ons met duidelijke, trillende stem, dat hij het niet meer hád in deze weken. Die beelden van gezinnen op de vlucht, met kinderwagens. Door verdwaasde, ongeremde wolven opgejaagde kleine kuddes.

“Dat zijn degenen die komen uit de grote verdrukking”.

 

Het boek van de openbaring van Johannes gelooft dat het recht hoog gehouden moet worden, dat de verdrukten zullen zegevieren…die hun gewaden hebben wit gewassen in het bloed van het Lam.

 

Het Lam: dat is geheimtaal voor Jezus, het Lam, het zwakste, meest weerloze dier van de kudde. ‘Zie het Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld.’

Dat kunnen de wapens niet. Alleen het Lam.

Zo weerloos als die oude man in die zonnige en frisse avond van vier mei: nu een oude man, toen een ventje als een lam, in de kinderwagen, voortgeduwd door zijn moedige, vastbesloten herder-moeder ontkomen aan de wolven van die dagen.

 

Vandaag worden wij allemaal op de proef gesteld.

Europa bewapent zich om degenen die de volken in dit werelddeel zien als wolven op een afstand te houden.

We praten over oorlog en bewapening alsof we nooit anders deden.

 

Wij zijn volgelingen van een mens die liever lam was dan wolf, die gebeden heeft voor zijn vijanden en vervolgers.

Wij mogen de mensen die als schapen worden bedreigd en opgejaagd niet in steek laten.

Wij mogen en moeten bijdragen aan hun verdediging en bevrijding. Wij kunnen niet lijdzaam toezien hoe weerloze mensen het slachtoffer worden van geweldenaars.

 

Voor het eerst sinds tientallen jaren kunnen wij niet zorgeloos achterover leunen in de veronderstelling dat -waar er ook strijd is in deze wereld- onze omgeving veilig is, een safehouse in een onveilige wereld.

Veel bijzaken vallen weg, ook al maken sommigen zich zorgen over het tijdig vertrekken van hun vliegtuig en de benzineprijs. 

 

Als christenen houden we onze ogen gericht op Jezus die met inzet van zijn eigen leven niemand liet wegroven, maar tot op het kruis de strijd heeft aangebonden voor de bevrijding, de verlossing van de mensen.

 

Zoals gewone mensen in navolging van Jezus nog steeds doen en hebben gedaan toen ons land zelf in oorlog was. Ik denk aan die moeder van die oude man in Egmond, die toen een weerloos ventje was; die haar brandende huis en haard achter zich liet om haar vaderloze gezin te redden.

Die man ga ik niet gauw vergeten.

Hij stond daar als een levende getuige van de gerechtigheid, de moed van zijn in verzet gekomen vader die zijn leven had gegeven; getuige ook van de liefde en moed van zijn moeder.

 

Bidden wij om navolging van de goede Herder Christus.

Laten we, hoe hard de wolven in het bos ook huilen,

vasthouden aan gerechtigheid, waarheid,

aan Christus, dé waarheid, die niemand van Zich laat wegroven.

Zo moge het zijn. Amen.

 

Nico van der Peet 

 

-------------------------------------------------------------------------

[1] Handelingen 13, 14.43-52; Openbaring van Johannes 7, 9.14b-17; Johannes 10, 27-30


Verkondiging in De Nieuwe Augustinus

derde zondag van Pasen, 1 mei 2022[1]

 

Liefde is nodig om de ander te zien als mens, als beeld van God, als kind, zoon van God.

Zonder liefde wordt een mens tot een probleem, een ziektebeeld, een dossier dat afgewerkt en behapbaar moet worden en blijven.

 

 “Wanneer je oud bent zul je jouw handen uitstrekken, een ander zal je aankleden en je brengen waarheen je niet wilt.”

 

Een ander citaat:

“Je voelt het: of ze je behandelen als een patiënt, een probleem,

of dat ze je verzorgen en wassen als een mens, die ooit sterk was, zelfstandig, gezond.

 

Een citaat uit het gesprek dat ik in de namiddag van Witte Donderdag mocht hebben met bewoners van een verpleeghuis in onze parochie.

Elk jaar - zeventien jaar lang -  begint voor mij de viering van de Drie Dagen van Pasen met de Avondmis van Witte Donderdag in dat verpleeghuis: een eenvoudige en tegelijk aangrijpende viering.

 

Het was voor het eerste sinds de corona-periode.

We waren gezeten in een kring,

de altaartafel in het midden.

We luisterden naar het verhaal over Jezus die zijn leerlingen de voeten wast. We hebben de voetwassing daar niet gehouden.

’s Avonds hier in de kerk wél.

Daar in de kring spraken we daarover.

Het verschil tussen patiënt zijn en mens zijn.

 

“U wordt elke dag gewassen. Hoe beleeft u dat?”, waagde ik te vragen aan de bewoners.

Het werd een gesprek dat me tot tranen roerde.

Hoe dat voelt: alleen maar als patiënt te worden gezien,

snel en efficiënt gewassen,

gehaast afgedroogd, aangekleed, naar de lunchtafel gereden.

 

Nog een citaat:

“Ziet u wel dat ik een mens ben, met een levensgeschiedenis, kind van mensen en zelf vader, moeder, oom, tante, vriend, vriendin;

met een loopbaan achter de rug,

met denkbeelden, opvattingen, een lange levenservaring, opgedane wijsheid?”

 

Sommige deelnemers wonen al vele jaren in het verpleeghuis.

Onder hen enkele heiligen zonder dat zij het zelf beseffen.

Mensen naar wie weinig  geluisterd wordt maar die zeer veel hebben te vertellen.

Sommige gezonde mensen zeggen soms dat zo te moeten leven mensonwaardig is.

Dat stoort mij altijd zeer en vind ik beledigend voor de mensen die daar wonen.

Sommige verpleeghuisbewoners voeren de menselijke waardigheid,

het beleven en het beschermen daarvan tot grote hoogte,

waaraan ik alvast niet kan tippen.

 

Hoe anders wast Jezus zijn leerlingen. Dienstbaar, menselijk, aangrijpend.

Petrus krijgt vandaag te horen:

“Toen je jong was kleedde jij jezelf aan en ging waarheen je wilde, maar wanneer je oud bent zul je jouw handen uitstrekken, een ander zal je aankleden en je brengen waarheen je niet wilt.”

 

Woorden van de verrezen Jezus tot Petrus op de laatste bladzijde van het evangelieverhaal.

Eerst had Petrus Jezus niet herkend.

Daar had hij weer Johannes voor nodig, die Jezus liefhad.

Liefde is nodig om de ander te zien als mens, als beeld van God, als kind, zoon van God.

Zonder liefde wordt een mens tot een probleem, een ziektebeeld, een dossier dat afgewerkt en behapbaar moet worden en blijven.

 

De opgestane Heer ondervraagt Petrus.

Het is een naar de keel grijpend interview.

“Heb je mij lief?”

 

Er worden twee werkwoorden gebruikt door Jezus en Petrus.

Liefhebben en beminnen.

In het laatste woord beminnen schuilt ook de betekenis van de ander toe te laten in jouw leven, ja tot middelpunt van jouw aandacht, jouw zorgzaamheid te maken.

Niet iemand die je even vlug iets moet geven,

maar een mens die je gedurende die weinige tijd die je misschien voor hem of haar hebt, helemaal in het centrum plaatst.

 

Petrus, u en ik moeten dat leren.

Wij hebben haast, zijn druk met ons werk, met onze eigen meningen en inzichten.

Petrus was bezig geweest met zichzelf.

Hij zag Jezus als een mogelijkheid om zelf hogerop te komen.

Toen hij doorkreeg dat het niet zou gaan gebeuren,

verloochende hij Jezus: “Ik ken die mens niet, waar heb je het over?”

Tot driemaal toe. Tot de haan kraaide.

 

Maar sta ik wel zo ver van Petrus af?

Nu, na de verrijzenis, kort na Pasen zijn er weer drie vragen.

Nu niet door omstanders en dienstmeisjes gesteld, maar door Jezus Zelf. “Heb je Mij lief, bemin je Mij?”

De verloochening kan alleen maar genezen door de liefde, die sterker is zelfs dan de dood.

 

Vlak voor dit interview gebeurde die moeilijke nacht op het Meer.

Petrus bestuurt de boot, het schip van de kerk.

De kerkgeschiedenis blijkt een lange nacht waarin niet gevangen wordt.

Je hebt vaak de kerk als organisatie, met pastorale plannen en beleidsstukken, de kerk als project, als vrijetijdsbesteding, als hobby.

Dan wordt het niets.

Petrus strompelt doodmoe met lege netten het strand weer op.

 

Zo kun je gelovige zijn. Zo kun je pastoor zijn. 

Gelovigen, pastoors ook, zij kennen de Petrus-ervaring van de lege netten. Waar heb ik het allemaal voor gedaan?

Wat doen de kinderen, de kleinkinderen er nog mee?

Wat moeten we wel niet loslaten aan netten, gebouwen, kerkschepen?

Het kan een lange nacht lijken.

 

Maar aan het einde van de nacht staat daar Jezus. Hij wacht al op u en mij.

Maar Petrus en de leerlingen herkennen Hem niet, te zeer bezig met hun eigen ideeën, plannen en mislukkingen.

Pas nadat de man van het hart, de beminde leerling in die onbekende man die daar is opgestaan vroeg in de morgen, staande aan de marge, aan het strand, herkent als Jezus. Pas dan ziet ook Petrus.

‘Midden onder u staat Hij die jij niet kent.’

Pas nadat Petrus al zijn zorgen heeft losgelaten, zijn ego, zijn agenda en eerzucht, krijgt hij oog voor zijn Heer.

 

En na deze woorden zei Hij hem: “Volg Mij”.

Petrus is een bevrijd mens geworden,

een en al oog voor zijn Heer,

die Hij op een nieuwe manier liefheeft.

 

Mogen wij Petrus navolgen en zo doende Jezus navolgen,

die ook in deze eucharistie, vroeg in deze morgen van de derde Paaszondag, aan de oever van ons bestaan op ons wacht

om ons te voeden met het door Hem bereide Brood

om zo zijn levende lichaam te worden. Amen.

 

Nico van der Peet

 

-----------------------------------------------------------------

Afbeelding: catacomben Rome: anker, vis (oeroud symbool van Christus), Christus-monogram

[1] Handelingen 5, 27b - 32. 40b - 41; Apokalyps 5, 11 - 14; Johannes 21, 1 - 19


Verkondiging Paaszondag, 17 april 2022[1]

 

Vrouwen, moeders, echtgenoten, vrienden bezoeken de graven.

Dit jaar kunnen wij niet voorbijzien aan de grauwe realiteit van talloze vrouwen die hun geliefden, hun zonen zoeken, van wie de mobiele telefoons geen signaal meer opvangen of geven.

 

 Maria Magdalena is deze paasmorgen onze gids.

Zij gaat op de eerste dag van de week naar het graf.

Op de zevende dag, de sabbat, onze zaterdag, was dit niet mogelijk.

Bovendien viel in dat jaar het paasfeest van de Israelieten op de sabbat, zoals trouwens ook dit jaar 2022. Het was daarmee een grote sabbat.

Dan mocht je niet naar het graf, maar bleef je thuis, pasen vierend.

Maar zodra het weer was toegestaan ging Maria Magdalena naar buiten, vroeg in de morgen - het was nog donker.

 

Vrouwen, moeders, echtgenoten, vrienden bezoeken de graven.

Dit jaar kunnen wij niet voorbijzien aan de grauwe realiteit van talloze vrouwen die hun geliefden, hun zonen zoeken, van wie de mobiele telefoons geen signaal meer opvangen of geven.

De talloze Oekrainse vrouwen en ja, natuurlijk ook de Russische. Zij hebben niet voor de oorlog gekozen. Ze zijn misschien wel gehersenspoeld, maar wat hun ook is ingeprent aan leugens, daarbovenuit gaat haar moederlijk verlangen en passie zij hun mannen en zonen te behouden, te zoeken, te voeden, lief te hebben.

 

Goede Vrijdagavond werd zoals altijd in Rome, bij het Colosseum te Kruisweg gebeden onder leiding van de paus. Gezinnen uit de hele wereld hadden de meditaties bij de veertien staties geschreven. Bij de dertiende statie, die van de gestorven Jezus die is neergelegd op de schoot van zijn moeder, zouden twee vrouwen de meditatie uitspreken. Zij zijn hartsvriendinnen. De ene komt uit Oekraïne, de andere uit Rusland.

De paus wil ook middenin de oorlog zoeken naar verzoende mensen die vrede uitstralen. Maar het mocht niet zo zijn. Een minister, een ambassadeur, ja zelfs een bisschop mengden zich erin.

In deze oorlogsomstandigheden achtten zij dit niet mogelijk.

De paus moest gehoorzamen aan de ijzeren wetten van deze wereld, de Realpolitik.

De paus, het Vaticaan stonden onder druk.

Maar Franciscus wilde niet wijken: die twee vrouwen zouden samen het kruis dragen.

Op het laatste moment werd een compromis gevonden; de vrouwen zouden niet spreken, maar zwijgend het kruis van Jezus tonen, het lijden van hun gestorven Heer laten zien aan heel de wereld.

 

 

Zoals Maria Magdalena deed.

Zij verdrong haar verdriet niet. Zij ging naar het graf.

Zij zag dat de steen was weggerold.

 

Wie is tot zoiets in staat: dat onbeweeglijke gewicht van het graf, de dood in beweging te krijgen?

Er is er die paasmorgen maar één die er oog voor heeft:

deze eenzame vrouw, die zich niet laat opsluiten in haar huis, onder de indruk van het geweld dat haar Heer Jezus is aangedaan.

Zij gaat naar buiten, zoals die twee hartsvriendinnen in Rome,

die iets laten zien en ervaren wat de bestuurders van deze wereld en zelfs sommige bestuurders van de kerk niet willen zien: verzoening, vrede.

 

De verrijzenis van Jezus was geen spektakelstuk. Zijn opstanding had plaatsgevonden buiten het zicht van de camera.

Hij heeft de zweetdoek en de zwachtels achtergelaten.

De banden van bloed, zweet en tranen konden hem niet vasthouden.

 

Jezus’ opstanding was geen camera-gebeurtenis.

Petrus had moeite om het te kunnen geloven dat Hij leeft.

Bij Johannes was het anders. Hij was de door Jezus geliefde leerling.

Bij het laatste avondmaal had hij geluisterd naar het hart van Jezus, aan zijn zijde, die later aan het kruis door de lans van een soldaat was doorstoken.

Johannes, met andere woorden, kende het hart van Jezus.

 

Petrus bleef teveel de inspecteur, de rationalist, de leider.

Hij had tijd nodig om het te laten afdalen naar zijn hart.

Hij blijft ook wat achter. Hij is een beetje traag.

Wil hij eigenlijk wel naar het graf?

‘Wat heb ik daar eigenlijk te zoeken…dood is toch dood?’

Hij is wel gegaan, omdat hij de boodschap van Maria Magdalena niet helemaal kon negeren.

Maar hij lijkt haar niet echt serieus te nemen.

Jammer, dat is slecht voor het geloof als de vrouwen worden genegeerd.

 

Johannes, de man van het hart, de liefde, snelt vooruit.

Sterk als de dood is de liefde.

Alleen wie liefheeft overwint deze liefdeloze wereld.

“Hij zag en geloofde want zij hadden nog niet begrepen hetgeen er geschreven stond, dat Hij namelijk uit de doden moest opstaan.”

Een wonderlijke zin. Waarschijnlijk is die bedoeld voor ons, die het lege graf niet hebben gezien, voor ons die later leven. Lees maar in de Schrift, dat is voldoende om te geloven in de verrijzenis van Jezus.

 

Mogen wij ons laten leiden door Maria Magdalena, door die twee hartsvriendinnen, door de geliefde leerling Johannes en mogen wij mét Petrus uiteindelijk de boodschap van Jezus’ opstanding laten afdalen van ons hoofd naar ons hart.

De Heer is verrezen, ja waarlijk verrezen, Alleluia. Amen.

 

-------------------------------------------------

[1] Hand., 70, 34a. 37-43; 1 Kor., 5, 6b-8; Johannes 20, 1-9 


Verkondiging in de Paaswake, De Nieuwe Augustinus, 16 april 2022[1]

 

Ik heb nog eens opgezocht wat er staat in de oude talen. Het woord voor beuzelpraat in de oudste Latijnse vertaling wil ik u niet onthouden: de apostelen vonden de verhalen van de vrouwen “deliramentum’.

Ze hebben een delier. Ze zijn de weg kwijt, van het padje.

Tja, het zal je maar gezegd worden.

Zo ontvangt de eerste apostolische kerk de boodschap van Jezus’ verrijzenis.

Wij zijn mensen onderweg van uit onze vroegste kinderlijke herinneringen en daarna steeds bewuster. De kerkgemeenschap wordt ook wel Gods volk onderweg genoemd. Om ons eraan te herinneren dat, hoezeer wij ons ook proberen te vestigen op een plaats, niets blijvend is. Vroeg of laat moet een mens, een gemeenschap weer verder trekken. Wij hebben hier geen blijvende woonplaats. Uiteindelijk is onze aardse levensreis voltooid.

Wij leven bewust, onbewust, of angstig weggestopt, met de dood voor ogen.

 

Zo was het ook met de vrouwen en met de apostelen.

De vrouwen gaan zeer vroeg in de morgen met de dood van Jezus voor ogen naar zijn graf, op de eerste dag van de week, de dag dus na de sabbat, zaterdag, het werd avond en morgen: de eerste dag. Volgens de bijbel begint de nieuwe dag na zonsondergang. Dit uur dus waarin wij in deze kerk zijn voor de vigilie, de wake van Pasen.

 

Zij gingen naar het graf.

Ons kerkgebouw beeldde zojuist, aan het begin van deze wake, het lege graf uit. De lichten waren nog niet aan. Er was geen muziek of gezang, alleen ons gemompel, geroezemoes bij het binnengaan, in afwachting.

Ja, in afwachting waarvan eigenlijk?

Er was het vuur, een nieuw vuur door Nando op de straat ontstoken en daarna gezegend en doorgegeven.

Beetje bij beetje werd ons duister, stil kerkgebouw, dat het lege graf uitbeeldde, verlicht, vlammetje na vlammetje.

“Licht van Christus, Heer wij danken U.”

Daarna verhief de diaken zijn stem:

“Laat juichen…in deze nacht trekt Israël uit Egypte…in deze nacht heeft Jezus Christus de ketenen van de dood verbroken.”

 

Wij mensen beleven het vaak zó dat wij door het leven onderweg zijn naar de dood, om het eens kort door de bocht te zeggen.

Maar vanavond vieren wij iets heel anders.

Wij beginnen in de duisternis en de stilte van het graf, van de dood,

en wij gaan een nieuw leven binnen.

Zoals het volk Israël niet na een slavenbestaan in Egypte de dood tegemoet ging, maar door de zee trok naar het land van het leven.

 

Door de zee.

Maar dat is toch niet mogelijk?

Dat zijn toch praatjes, sprookjes die die rare religleuze mensen vertellen.

Dat hoor je steeds vaker. Die paar kerkgangers geloven in een sprookjesboek.

 

Dat mensen dat zeggen is niets nieuws.

Die religiekritiek vind je al in de bijbel, in het oude én in het nieuwe testament.

Mozes kon de Israëlieten maar nauwelijks in beweging brengen.

‘Laat ons maar in Egypte…we wéten wat we hebben, niet wat we krijgen;

we zijn wel onvrij, maar het buikje is gevuld..meer kwaliteit van leven, meer diepgang hoeft van ons niet.’

En later in de woestijn willen ze liever terug naar de oude zekerheden van Egypte. Liever een volle maag dan onzekere vrijheid.

Ze twijfelen aan alles. ‘Waar is God, is Hij wel bij ons?’

 

De kritiek vind je ook in het evangelie van vanavond,

ja we horen over onverholen twijfel, ongeloof.

De vrouwen keerden terug van het graf.

De steen is weggerold, zij vinden Jezus’ lichaam niet, er zijn twee mannen in hun witte doopkleden.

De vrouwen buigen tot op de grond. Waarvoor?

En dan de boodschap: “Hij is niet hier. Hij is verrezen.”

 

De vrouwen: Maria Magdalena (sinds de jaren zestig erkent de kerk na wetenschappelijk theologisch onderzoek dat zij geen bekeerde zondares was, maar volgens de Passion weer wel: trieste onwetendheid van de toch zo bijbelse EO),

 - Maria Magdalena, Johanna en Maria, de moeder van Jakobus.

 

Deze vrouwen en nog andere vrouwen die Jezus hadden gevolgd op zijn levensweg naar Jeruzalem, zij herinneren zich de woorden van Jezus.

Nu het graf leeg is denken zij na over wat Hij zei, wat Hij deed.

Zoals wij doen wanneer een dierbare is gestorven.

Wij zien haar of zijn leven nu in het licht van de voltooiing.

Van op een afstand zie je het geheel en ga je begrijpen, inzien, word je milder, meer genuanceerd.

 

De vrouwen komen met hun inzicht, met wat zij gehoord hebben en gezien bij de elf apostelen.

De apostelen stonden niet open voor het verhaal van de vrouwen.

Beter gezegd, ze geloofden er niets van.

Dat is nogal een deconfiture.

In de paasmorgen is er allen maar ongeloof.

“Maar dat verhaal leek de apostelen beuzelpraat en zij geloofden de vrouwen niet”.

Ik heb nog eens opgezocht wat er staat in de oude talen. Het woord voor beuzelpraat in de oudste Latijnse vertaling wil ik u niet onthouden: de apostelen vonden de verhalen van de vrouwen “deliramentum’.

Ze hebben een delier. Ze zijn de weg kwijt, van het padje.

 

Tja, het zal je maar gezegd worden.

Zo ontvangt de eerste apostolische kerk de boodschap van Jezus’ verrijzenis.

 

Maar Petrus herpakt zich, hij, de eerste leerling.

“Toch liep Petrus ijlings naar het graf; hij bukte zich voorover maar zag alleen de zwachtels.”

Toch, proef dat woordje eens in dit verband.

Toch kwam Petrus in beweging. Hij had Jezus verloochend, om zijn hachje te redden.

Innerlijk moet hij zijn ingestort.

Zou er nu toch weer hoop zijn voor hemzelf en voor zijn puinhoop van een apostelcollege?

 

‘Gelukkig, Petrus, dat je toch naar die vrouwen hebt geluisterd en in beweging bent gekomen, naar het lege graf bent gegaan.’

 

Zoals wij vanavond hebben gedaan, zoals wij naar de kerk zijn gegaan,

naar dit stille duistere, lege graf.

Laten wij ons voorover bukken, de zwachtels bezien en luisteren naar die twee in hun doopkleed die zeggen:

‘Wat zoek je de levende onder de doden? Hij is niet hier, in deze leegte en duisternis. Hij is door de dood heen getrokken. Hij is verrezen.’

 

Zo mogen ook wij - misschien nog nadenkend en aarzelend -

vanavond door het water trekken.

Eerst natuurlijk Yelanio en zijn zusje …

En dan gaan wij allemaal nog eens door het water

en wij proberen met Petrus ons geloof,

de paas-vreugde,

onze doop weer op te pakken.

 

Zalig Pasen! Alleluia. Amen.

 

-----------------------------------------------

[1]  Genesis 1,1-2,2; Exodus 14,15-15,1; Lucas 24, 1-12


Verkondiging in De Nieuwe Augustinus, 3 april 2022,

                      vijfde zondag van de Veertigdagentijd[1]

 

Die mannen willen een zondebok aanwijzen en van haar af. Dan kunnen zij het fijne gevoel hebben dat ze iets goeds hebben gedaan. Ze overschreeuwen hun eigen zwakheid, hun eigen zondigheid. Door de vrouw zo zwart mogelijk te maken kunnen zij het gevoel krijgen dat zij zo slecht nog niet zijn.

Jezus schreef in het zand.

 

Vandaag gaan wij de passietijd binnen. We volgen Jezus op de voet in zijn lijden, zijn passie voor God en de mensen; zijn passie voor een nieuw, bevrijd bestaan. Deze weken volgen wij Hem op zijn lijdensweg. Hopelijk vindt en maakt u allen tijd om de dagen van de passie, het lijden, sterven en verrijzen, al die kanten van ons geloof en van ons eigen leven te komen vieren, hier in de kerk. Gelukkig kan het na twee jaar weer in de kerk: palmzondag, witte donderdag, goede vrijdag, de paaswake en paaszondag. Kom al die dagen - ook al het veel - om de weg van Jezus, die ook onze eigen levensweg is, mee te maken. Nu gaat Hij zijn levensweg, zijn reis naar zijn bestemming, Jeruzalem, voltooien, niet als een einde, een afgang, maar als een doorgang naar nieuw leven.

 

”Ik onderneem iets nieuws, het begin is er al”, zegt Jesaja ons.

Er gaat veel voorbij in ons leven, er is veel afscheid, verlies. Maar ons geloof helpt ons óók en vooral oog te hebben voor het nieuwe dat ons steeds gegeven wordt, de geboorte van kinderen, de komst van kinderen en  jongeren op ons levenspad, in onze families en in onze parochie, nieuwe kerkgangers uit allerlei landen en culturen.

 

Jezus was thuisgekomen in Jeruzalem. Hij was in de tempel en onderrichtte de mensen. Daar wilde Hij zijn, in het huis van zijn Vader. Als twaalfjarige jongen was Hij daar al geweest. “Wist u dan niet dat ik in het huis van mijn Vader moet zijn?”, had HIj tegen de wanhopig zoekende Maria en Jozef gezegd. Als jongere had hij gesproken met oudere gelovigen.

Voor een al wat ouder iemand als ik bestaat er weinig zo heerlijk als met jongere mensen te praten over hun geloof, hun verlangen, over hun zich vormende inzichten. Zoals wij gisteren nog deden met de vormelingen. Toen waren ook wij -oud en jong- bijeen in de tempel, om te leren, te onderrichten. Hij die onderricht geeft, leert altijd ook van de leerling, de vormeling.

 

Tijdens Jezus’ onderricht in de tempel voltrok zich dat bloedstollende tafereel. Het mondelinge onderricht van Jezus mondt uit in de daad, in geloofwaardig handelen. Wie jongeren of ouderen onderrichten wil moet volstrekt geloofwaardig zijn. ‘Practise what you preach’, praktiseer wat je preekt, of houd anders je mond.

 

Een huiveringwekkend, aangrijpend gebeuren, daar in de tempel.

Mannen die van zichzelf vonden dat zij vroom en rechtvaardig waren plaatsten een vrouw in het midden.

Nu was een vrouw in die tijd sowieso heel kwetsbaar. Zij had geen macht, geen zeggenschap. En zeker een vrouw die betrapt was op een grote zonde, overspel. Zij is betrapt. Hoe kan dat? Hebben zij haar en haar partner begerig bespied?

Ze zien de vrouw als een object, een ding. Ze moet gestenigd worden. Een doek over haar hoofd en haar de dood in jagen.

 

Die mannen willen een zondebok aanwijzen en van haar af. Dan kunnen zij het fijne gevoel hebben dat ze iets goeds hebben gedaan. Ze overschreeuwen hun eigen zwakheid, hun eigen zondigheid. Door de vrouw zo zwart mogelijk te maken kunnen zij het gevoel krijgen dat zij zo slecht nog niet zijn.

 

Jezus praat het gedrag van de vrouw niet goed.

Maar wat is het gemakkelijk de zwakste te grijpen en zelf vrij uit te gaan.

‘Zie ons eens correct zijn.’

Jezus geeft die mannen de kans eindelijk eens in hun eigen hart te zien.

“Wie onder u zonder zonde is werpt de eerste steen”.

Waar ben jij zelf?

Ben jij, bent u, ben ik werkelijk zo zondeloos, zo volmaakt, zo onschuldig?

Jezus steekt geen boetepreek af. Hij geeft die mannen de kans zich te bezinnen. Hij biedt hen de mogelijkheid dit schijnheilig toneelstuk te beëindigen en hun leven te beteren.

 

En de vrouw?

Jezus geeft haar de absolutie. Absolutie: dat betekent letterlijk: hij maakt haar los.

Hij praat haar zonde niet goed. “Ga heen, en zondig van nu af niet meer”.

De vergeving, de biecht, de absolutie zijn niet onze inspanning, nee, zij zijn het werk van Jezus, een inspanning van God. Hij geeft ons - zoals die mannen - de tijd, de mogelijkheid tot inzicht, tot bekering te komen: een nieuwe kans, een nieuwe start of je nu jong bent of oud.

 

Zo kunnen we steeds meer op Christus gaan lijken. Met Hem staande te blijven in het lijden en op de weg door de dood. Met Hem opstaan tot een nieuw leven, dat hier al mag beginnen: “Ik onderneem iets nieuws, het begin is er al: ziet ge het niet?”

Amen.

 

pastoor Nico van der Peet

 

 

------------------------------------------------

[1] Jesaja 43, 16-21; Filippenzen 3, 8-14; Johannes 8, 1-11


Verkondiging in De Nieuwe Augustinus, 27 maart 2022

                      Vierde zondag van de Veertigdagentijd[1]

 

Dáárover gaat het toch in uw en mijn leven.

Niet dat ik mijn hart verteer met vlassen op een vette erfenis of een vetgemest kalf, een soort gouden kalf van beloning, maar op de nabijheid van de ander, het samen leven in geluk en vrede.

‘Jij bent altijd bij mij’.

 

Volgens het Sociaal Cultureel Planbureau van de overheid is Nederland geen gelovig land meer. Daarmee bedoelt dit wetenschappelijke bureau dat minder dan de helft van de bewoners van ons land zich uitdrukkelijk als godsdienstig beschouwt en verbonden met een religieuze gemeenschap.

 

Bovendien, ook weer volgens het planbureau: velen die in God geloven beschouwen hem niet als een persoonlijke God.

Zij zien God als een kracht, een energie.

 

Wat wij zeggen, beleven, belijden over God is ons aangereikt door de Tora, de Wet, de Profeten en de psalmen in het eerste of oude testament en uiteindelijk door Jezus, zoals wij zijn woorden en omgaan met God en de mensen lezen in het tweede of nieuwe testament.

Vandaag, aangekomen in het hart van de Veertigdagentijd, vertelt Jezus over God als de meest persoonlijke God die je maar denken kunt.

Een God die als een Vader op de uitkijk staat tot zijn kind, zijn zoon, zijn dochter, u en ik eindelijk weer bij Hem thuiskomen.

 

Twee zonen, twee typen van kinderen. Zoals elk kind in het gezin uniek is. Hetzelfde nest en toch zo heel verschillend van elkaar.

 

De éne -vertelt Jezus - is altijd bij de vader, hij blijft thuis.

Alles wat van zijn vader is, is ook van deze hardwerkende, betrouwbare, stabiele zoon. Hij zit elke dag en avond aan de tafel van de vader.

Hij lijkt tevreden met wat hij krijgt, het brood van deze dag, genoeg om van te leven, zich mee te kleden, het goede werk van de vader te delen en voort te zetten. Hij lijkt tevreden.

 

Maar dan is er opeens crisis in zijn leven.

Zijn broer is onverwacht thuis gekomen, teruggekeerd van zijn dwaalwegen. Dat betekent crisis voor de oudste, de thuisblijver.

 

Maar de grootste crisis is voor hem wel de reactie van zijn vader.

In tijd van crisis komt zijn waarheid aan het licht: de oudste zoon is intens ongelukkig, ontevreden, jaloers, ja rancuneus.

Hij blijkt gedurende al die jaren niet met een vrij en vrolijk, liefdevol hart zijn dagelijks werk te hebben gedaan.

Hij blijkt alleen maar vanuit plicht te hebben geleefd én met de heimelijke agenda stevig beloond te zullen worden door zijn vader.

 

Laten we die arme oudste zoon niet veroordelen.

Hoe menselijk is deze man wel niet.

Waarschijnlijk leeft hij ook wel een beetje of heel veel in mijn lijf, in mijn hart en in mijn gedachten.

 

De vader gaat werkelijk fijngevoelig met zijn plotseling onhandelbare oudste zoon om. ‘Jongen, al het mijne is van jou’.

Hoe mooi zijn deze woorden wel niet.

Vervolgens vind ik ook deze zin heel ontroerend:

‘Jij bent altijd bij mij’.

 

Dáárover gaat het toch in uw en mijn leven.

Niet dat ik mijn hart verteer met vlassen op een vette erfenis of een vetgemest kalf, een soort gouden kalf van beloning, maar op de nabijheid van de ander, het samen leven in geluk en vrede.

‘Jij bent altijd bij mij’.

 

Die oudste, die tobber, die wat liefdeloze zwoeger, die nog niet van echte vreugde, laat staan van feest in zijn leven heeft gehoord, blijkt niet alleen zijn lichtzinnige broer maar ook zijn barmhartige vader niet te kunnen uitstaan.

 

Zoals dat met mij en u, gelovige mensen kan gebeuren.

Stiekem verwacht je een beloning voor al jouw trouw en inzet.

Stiekem, enigszins beschaamd misschien of juist niet, zie je neer op al die mensen die er weinig of niets van maken.

Zoals sommige katholieken paus Franciscus niet kunnen uitstaan omdat zijn uitnodigingsbeleid zo ruimhartig is; omdat hij de tafel van de eucharistie royaal openstelt, en zelfs de hoogste en eerbiedwaardigste Vaticaanse kantoren openzet niet alleen voor de oudste, zeg maar gewijde zonen van de kerk, maar ook voor jongere gedoopte zonen én dochters.

 

Er moet feest en vrolijkheid zijn omdat die broer van jou dood was en weer leeft, verloren was en is teruggevonden.

 

Het is feest. De Israëlieten, vertelt het boek Jozua in de eerste lezing, hebben eindelijk de veertig jaar woestijn erop zitten.

Het is al Pasen, een beetje klein Pasen nog wel, zoals vandaag voor ons. Maar de uitputtende woestijntocht, het zwoegend langzaam vooruit komen in het hete zand, ligt achter die mensen. Eindelijk is er feest en vrolijkheid.

 

In de woestijn hadden zij gebogen voor het gouden kalf.

Ze waren ook toen wel toe aan een feestje.

Maar dát feestgedruis was vals geweest, schel.

De bevrijdende God die zijn volk had weggevoerd uit de meedogenloze economie van Egypte, hadden zij omgevormd tot een gouden krachtige energie, zoals een viriel stieren-kalf bezit.

 

Nu weten zij beter. God is geen energie, geen kracht, Hij is een Vader, met een hart vol verlangen naar zijn kind, naar u en mij.

Het feest, de vrolijkheid, het bij de vader zijn, in zijn huis, aan zijn tafel, is niet zozeer bedoeld als een beloning voor de oudsten, de stabiele vromen, maar een geneesmiddel voor de jongsten, de zwakken, voor u en mij.

 

Je kunt het niet verdienen, je hebt er geen recht op, het is een cadeau.

Alles is genade.

Amen.

p. N. van der Peet

 

-----------------------------------------------------

Afbeelding: Rembrandt, de terugkeer van de verloren zoon

[1] Jozua 5, 9a.10-12; 2Korintiërs 5, 17-21; Lucas 15, 1-3.11-32


Verkondiging in De Nieuwe Augustinus, 20 maart 2022

                      Derde zondag van de Veertigdagentijd[1]

 

De Israëlitische vrouwen waren listig en vooral moedig. De twee vroedvrouwen van Israël overtraden het gebod van de Farao. Zij doodden de pasgeboren jochies niet en verzonnen een sterk verhaal om het te kunnen verklaren. Mozes’ moeder en haar dochter waren al even moedig, doortastend, rechtschapen.

Zoals die Russische vrouw, die, wetend wat haar te wachten zou kunnen staan aan boete en gevangenschap, dapper door het beeld liep, het beeld van leugen en bedrog, onderdrukking en geweld.

 

Ver in de woestijn. Je kunt niet verder van de bewoonde wereld, jouw gewone leven zijn als Mozes was. Letterlijk staat er: achter in de woestijn.

Het leven van Mozes, de droomprins van Egypte, is in een diepe crisis geraakt. Ja, hij was de ‘Prince op Egypt’. Door een slimme zet van zijn moeder en zusje was hij ontsnapt aan de moordzucht van de farao, die alle jongetjes in de Nijl wilde gooien. Er waren te veel vreemdelingen in de land, te veel Israëlieten, vond de koning van Egypte. Maar de Israëlitische vrouwen waren listig en vooral moedig. De twee vroedvrouwen van Israël overtraden het gebod van de Farao. Zij doodden de pasgeboren jochies niet en verzonnen een sterk verhaal om het te kunnen verklaren. Mozes’ moeder en haar dochter waren al even moedig, doortastend, rechtschapen.

Zoals die Russische vrouw, die, wetend wat haar te wachten zou kunnen staan aan boete en gevangenschap, dapper door het beeld liep, het beeld van leugen en bedrog, onderdrukking en geweld.

 

Mozes was gered. Hij groeide op als een koningskind aan het hof van Egypte. Maar hij kon de weelde niet dragen. Hij dacht wel even rechter te kunnen zijn, ja te mogen beschikken over leven en sterven. Een fout van veel machtige mannen. Zij menen bloed te mogen vergieten voor hun ideaal, hun gedroomde machtspositie. Een gruwelijke denkfout.

 

Mozes moest diep gaan. Hij was inderdaad de geschikte prins, de bekwame leider van het volk. Maar hij moest eerst zichzelf tegenkomen, zijn menselijke maat leren kennen, nederig leren worden. Zo nederig als God is. Die niet spreekt aan vorstelijke hoven en in patriarchale tempels, maar achter in de woestijn, in de leegte, in de stilte. Zoals het koor zong bij de intrede: “Wees hier aanwezig God, woon niet in wolken, wees in de stilte God…Kom onder woorden God, breng ons tot zwijgen. Laat u herkennen God, wie Gij maar zijt.”

 

Wie is God eigenlijk, vraag je je af?

Mozes leert het in ons verhaal. Pas wanneer hij al zijn machtsfantasieën heeft afgeleerd, is hijzelf zo eenvoudig geworden om de eenvoud van God aan te voelen, te begrijpen.

 

Twee antwoorden geeft God op de vraag wie Hij is.

Dus niet één in beton gegoten antwoord dat iedereen maar moet slikken ook al ligt dat dogmatische antwoord zwaar op de maag.

Twéé antwoorden.

 

Het eerste: “Ik ben die is”. “Hij die is zendt mij tot u”.

God is geen object, geen persoon op een bepaalde, na te trekken locatie, over wie je kunt beschikken, die je kunt manipuleren of omkopen met mooie verhullende, vrome teksten.

Hij is het leven zelf, het zijn, het bestaan.

 

Het tweede antwoord: “Ik ben de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.”

Met andere woorden, God is een God van mensen. Of misschien nog wat scherper gezegd: je kunt God niet los maken van mensen. God verbindt zich niet met menselijke bedenksels, fantasieën, politieke of religieuze stelsels. God verbindt zich met mensen. Met Abraham en Sara, met Isaäk en Rebekka, met Jakob en Rachel en Lea. Met René, Patrick, Lily, Yvonne, Alessio, Monica, Christoph en Daniël. Vult uw eigen naam en die van uw vrienden maar in. En van uw vijanden, de mensen die u niet kunt uitstaan en begrijpen.

 

Dat heeft Mozes mogen leren, achter in de woestijn.

Hij hoort een stem en hij ziet vuur. De doornstruik stond in lichter laaie en verbrandde toch niet. God is als een vuur dat de struik niet opbrandt, geen verwoestend vuur dat flatgebouwen verteert. Maar een vuur dat verwarmt, oplaait in ons, in harten en levens van mensen. Wij hoeven ons niet te laten opbranden, wij hoeven ons leven niet op te offeren, God is geen verterend vuur.

Dat mogen wij leren en ervaren in deze veertigdagentijd, onze woestijntijd.

 

Jezus, die in het evangelie nogal eens als een tweede Mozes wordt geportretteerd, roept ons op tot bekering. Wees geen toeschouwer van de ellende van andere mensen, maar kom tot inkeer, bekering, wordt andere mensen, die wel vruchten dragen. Hij wil voor ons geen leven als een verschrompelde vijgenboom.

Hij moedigt ons aan zoete vruchten te geven van eenvoud, moed, doortastendheid, rechtschapenheid, zoals die vrouwen in Egypte, die het leven van de kwetsbare mensenkinderen durfden te beschermen; die zoals die Russische vrouw opkomen voor waarheid en recht.

 

Maak ons sterk, Heer en geef ons de kracht

om een goed medemens te zijn.

Geef ons vriendschap en liefde

als teken van uw alomtegenwoordigheid.

Amen.

 

Nico van der Peet 

 

---------------------------------------------------------

[1] Exodus 3, 1-8a. 13-15; 1 Korintiërs 10, 1-6. 10-12; Lucas 13, 1-9

Verkondiging in De Nieuwe Augustinus

                       Achtste zondag door het jaar

                       (Quinquagesima, zondag voor Aswoensdag)

                       27 februari 2022[1]

 

 

Het oordeel over de wereld is begonnen op het kruis, door Jezus, die als een weerloos slachtoffer aan die kruisbalk is vastgemaakt. Geve God dat wij staande zullen blijven in het oordeel.

Het eindoordeel is aan de Gekruisigde, aan de weerloze mensen van onze dagen.

 

Deze dagen leven wij in een wereld van crisis en oordeel.

Gisteren hoorde een Duitse priester, 70 jaar, het over hem gevelde oordeel, zijn vonnis: 12 jaar gevangenisstraf als vergelding voor zijn veelvuldig misbruik van kinderen.

Eén van de slachtoffers, een nichtje notabene van deze man, beleefde dit oordeel als een bevrijding. Eindelijk erkenning, rekenschap van wat mij is aangedaan.

Oordelen, veroordelen kan dus bevrijdend zijn.

 

We beleven dagen van crisis en oordeel.

Westerse leiders putten zich uit in oordelen over de leider van Rusland.

Bijna alles wordt uit de kast gehaald om hem te veroordelen voor het door hem ontketend geweld tegen een grotendeels weerloos volk.

 

Deze dagen denk ik steeds aan Yulyia, een jonge vrouw, Oekraïense, die vaak in onze kerk komt en lange periodes met haar man in Amsterdam-Noord woont. Op haar verzoek bidden wij al weken voor Oekraïne.

Juist ruim twee weken geleden is zij weer voor enkele maanden naar haar geliefde vaderland teruggekeerd, naar haar moeder, oma, haar familie.

Toen zij afscheid kwam nemen, de reiszegen vroeg, zei ik haar dat ik mijn hart vasthoud, nu zij in deze spannende tijd zou afreizen. En dat doe ik nog elke dag. Laten wij voor haar bidden, voor haar man en voor haar familie.

 

Deze week zei paus Franciscus dat wij maar één wapen hebben tegen de menselijke waanzin: gebed en vasten.

Alle mensen, gelovigen en niet gelovigen, vraagt hij aanstaande woensdag te vasten voor de vrede in Oekraïne en voor het lijdende volk. En alle gelóvigen vraagt hij bovendien aanstaande woensdag lang en intens te bidden.

 

We beleven dagen van crisis, van oordeel.

Jezus spreekt over het oordeel.

Vorige week hield Hij ons voor niet te oordelen.

Vandaag doet Hij hetzelfde.

Hij, de Meester, leert ons, zijn leerlingen, hoe met het oordeel, met crisis om te gaan.

Mogen wij oordelen?

Ja, wij mogen, onder strikte voorwaarden, oordelen. Sterker nog, er kan een moment komen dat er geoordeeld moet worden. Niet om jouw gelijk te krijgen, maar om weerloze mensen te beschermen. Zoals die kinderen, die slachtoffers van die priester in Duitsland. Hij moet geoordeeld, veroordeeld worden om die slachtoffers te beschermen, recht te doen.

 

Ja, wij moeten in dagen van crisis oordelen.

Zoals nu, om Yulia en al haar weerloze landgenoten, naar de mate van onze mogelijkheden, te beschermen.

 

Jezus, onze Meester, leert ons dat wij niet mogen oordelen omdat wij beter zouden zijn dan de mensen die wij veroordelen.

Dat beschouwt Hij als een groot gevaar. Dan zouden we zijn als de hypocrieten, de huichelaars, die buiten het zicht van de wereld en de camera’s hun gang gaan, er op los leven en anderen de les lezen.

 

Als het echt nodig is, en dan alleen om de weerloze mensen te beschermen tegen onrecht en geweld, mogen en moeten wij oordelen.

Onder één dwingende voorwaarde.

Voordat wij anderen oordelen en veroordelen, moeten wij eerst met onszelf aan de gang.

 

Jezus, als een volleerde meester, gebruikt een sublieme gelijkenis, die van de balk en de splinter.

Onderzoek eerst je eigen oog, jouw eigen visie, jouw zicht op je zelf en de wereld. Verwijder eerst de balk uit jouw eigen oog.

Onderzoek eerst jezelf, jouw onhebbelijkheden, jouw daden, jouw nalatigheden, jouw fouten, jouw zonden, jouw geweten.

Wanneer je die eerlijk onder ogen hebt gezien, vergeving hebt gevraagd, het hebt goed gemaakt met je naaste, dan kun jij, dan kan ik scherp genoeg zien en nederig genoeg zijn om de ander aan te spreken op zijn of haar splinter, fouten en zonden. Niet om mijn gelijk te krijgen, maar om hem, haar te beschermen tegen nog grotere fouten en bovenal om de slachtoffers, de kinderen, de weerlozen van deze wereld, te beschermen,

 

Ons oordeel kan alleen onder strikte voorwaarden, als wij eerst onszelf hebben onderzocht. Anders zullen we huichelaars blijken, die zelf veel te weinig hebben gedaan om de kinderen, de zwakken, in dit geval de Oekrainers, te beschermen, - in beslag genomen als wij waren met onze eigen economische rijkdommen en politieke voordelen.

 

In het middelpunt van ons leven en geloven, ons bidden en vasten, staat Jezus. Hij is onze Meester. Wij staan niet boven Hem. Soms heeft Jezus hard geoordeeld. Deze week hoorden wij het hier nog in het evangelie van een dag door de week. Daar zegt Jezus: “Als iemand een van deze kleinen die geloven, aanleiding tot zonde geeft, het zou beter voor hem zijn als men hem een molensteen om de hals deed en in zee wierp”.[1] Hij leefde en kwam op voor de kleinen die argeloos geloven, vertrouwen hebben, de meest weerloze mensen. Wij, die zijn Lichaam zijn, hebben de opdracht hetzelfde te doen.

Paulus roept vandaag uit: “God zij gedankt die ons de overwinning geeft door Jezus Christus onze Heer”.

De paradox van ons geloof.

Het oordeel over de wereld is begonnen op het kruis, door Jezus, die als een weerloos slachtoffer aan die kruisbalk is vastgemaakt. Geve God dat wij staande zullen blijven in het oordeel.

Het eindoordeel is aan de Gekruisigde, aan de weerloze mensen van onze dagen.

God zij gedankt! Amen.

 

Nico van der Peet

 

------------------------------------------------

 

[1] Ecclesiasticus 27, 4-7; ! Kor. 15, 54-58; Lucas 6, 39-45

[1] Marcus 9, 42


Verkondiging in de De Nieuwe Augustinus, 13 februari 2022,

                      zesde zondag door het jaar[1]

 

Onze hoop ontlenen wij aan de verrijzenis van Jezus. “Christus is opgewekt uit de doden als eersteling van hen die ontslapen zijn”.

 

“Indien wij enkel voor dit leven onze hoop op Christus gevestigd, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen.”

Waarop vestig jij je hoop?

De hoop is iets wonderlijks. Door de hoop kijk je verder dan deze dag, deze maand, dit jaar. Ja, voor een volgeling van Jezus ligt de horizon zelfs voorbij de grens van dit aardse leven.

Juist ook in de corona-pandemie beleven we de kwetsbaarheid, de broosheid van ons aardse, lichamelijk bestaan. Daar zit je dan ’s morgens om half zeven te klungelen met je zelftest. Is het positief of negatief? Zo leven we op hoop tegen hoop.

Volgens de apostel Paulus hebben wij grote reden tot hoop die verder gaat dan wat dit smal en onvast bestand van ons bestaan heeft te bieden.

Elke zondag noemen wij veel namen van overleden gelovigen, mensen die ons dierbaar zijn en die vanhier zijn heengegaan, die de grens van dit leven zijn overgegaan. Talloze namen passeren de revue. Sommigen komen bijna elke zondag terug, voor anderen wordt maar af en toe een intentie gevraagd. Door het noemen van die geliefde namen voelen wij ons met hen verbonden. En dat zijn wij ook. Onze geloofsbelijdenis spreekt over de gemeenschap van de heiligen. Ook over de grens van de dood heen vormen wij een gemeenschap. Degenen die de aardse strijd hebben voltooid en nu delen in de overwinning van de verrezen Jezus, degenen hier op aarde, wij dus, die de voltooiing nog niet hebben bereikt. De strijdende kerk. En degene die te lijden hebben, smachten naar het leven bij God, van aangezicht tot aangezicht. Het noemen van onze dierbare doden, het bidden voor hun zielenrust geeft verbondenheid.

 

Vandaag gedenken wij bijzonder Glenn Leonard Wartes, op 20 januari gestorven in zijn huis aan het Aakpad, omringd door de liefde van zijn vrouw Muriël en zijn zonen Sylvanito,  Rivencio, Guillermo en dochter Jo-Ann. Vandaag zijn zij in de kerk. Dadelijk bidden wij voor Glenn en plaatsen het kruisje met zijn naam.

 

Keien van jonge mensen, die hun vader een jaar lang thuis hebben verzorgd en verpleegd. De mooie woning, de huiskamer was omgevormd tot een hospitaal. Dat betekent: een gasthuis. De meest kwetsbare onder ons was de gastheer, die ongeneeslijk ziek was, zwaar ziek, 64 jaar nog maar. Wie hem bezocht ontmoette een steeds brozer wordende, stille man met een grote innerlijke kracht en een diep geloof. En bovenal: hij was vol hoop.

 

Wij hoorden in de eerste lezing de profeet Jeremia, levend in een dramatische tijd, waarin het leven van een heel volk op het spel stond: “Gezegend is hij die op de Heer vertrouwt, en zich veilig weet bij Hem. Hij is als een boom die bij een rivier staat en wortels heeft tot in het water”.

Glenn Wartes had zijn hoop niet alleen voor dit leven op Christus gevestigd. Ik vond hem beklagenswaardig, omdat hij op zo jonge leeftijd al terminaal ziek was. Maar geestelijk was er geen enkele reden tot klagen voor Glenn. De weinige woorden die hij tot mij en anderen sprak waren vol hoop. "Hij, daar boven mij uit, zal bepalen wanneer ik naar Hem toe ga.”

 

Jezus daalde samen met zijn twaalf eerste leerlingen van de berg af. Daar had Jezus, verheven boven de aardse drukte, gebeden. Daar doen wij ook goed aan. Af en toe als het ware even de berg opgaan van het gebed.

Daar had Jezus zijn twaalf apostelen uitgekozen. Maar Hij blijft niet langer dan nodig verheven boven het gewone leven van gewone, veelal arme mensen.

 

Nu staat Hij op het vlakke terrein van het leven van alledag. Hij deelt het bestaan van gewone mensen. Mensen van zijn eigen geloof en buitenstaanders. Jezus leeft niet binnenkerkelijk, ‘fijn ons kent ons’.

Hij beschermt zijn kwetsbare kerkje niet tegen de gevaren van de boze wereld, zoals de kerk in later tijd nog wel eens geneigd was en is te doen. Nee, Hij gaat uit ook naar de mensen die buiten het verbond, de geloofsgemeenschap staan, uit Tyrus en Sidon.

 

Als het goed is is de kerk geen wereldvreemde club die zich terugtrekt in haar eigen kring, in haar eigen gelijk en leer. Zij daalt af naar de harde werkelijkheid van alledag, die van de armen, de hongerigen, de verdrietige mensen, de mensen die gehaat worden en uitgestoten. Geen besloten groep van volmaakte, geslaagde mensen, - zij hebben hun loon al ontvangen.

Jezus geeft deze arme, rouwende, uitgestoten mensen hoop.

“Als die dag komt spring dan op van blijdschap, want groot is uw loon in de hemel”.

 

Leven uit hoop, dat de dag komt van gerechtigheid, blijdschap, troost, voldoende levensbehoeften voor wie nu arm zijn.

 

Wat is onze diepste reden tot hoop?

Ik keer terug bij Paulus in de tweede lezing. Onze hoop ontlenen wij aan de verrijzenis van Jezus. “Christus is opgewekt uit de doden als eersteling van hen die ontslapen zijn”.

Dat mogen wij zien als onze hoop en verwachting: in Jezus heeft God ook de laatste beperking van onze horizon opgeheven. De dood is overwonnen. Amen. 

 

------------------------------------------------------

[1] Jeremia 17, 5-8; 1 Korintiërs 15, 12. 16-20; Lucas 6, 17. 20-26


Verkondiging in De Nieuwe Augustinus, 6 februari 2022

                      Vijfde zondag door het jaar[1]

 

Simon Petrus zag het helemaal niet zitten. “De hele nacht hebben we gezwoegd zonder iets te vangen”.

Tja, het binnenkerkelijk pessimisme, het eindeloos tellen van de weinige vissen in de kerknetten, de sombere zorgen over gebouwen en geld, zijn van alle tijden.

Jesaja en Petrus beleefden beiden een ongekende ervaring. Wat zij meemaakten ging de profeet en apostel helemaal te boven.

“Wee mij,” stamelt Jesaja, “ik ben verloren”.

“Heer, ga van mij weg”, zegt Petrus, “want ik ben een zondig mens”.

En ook Paulus, in de tweede lezing van vandaag, gaat, wat hij heeft meegemaakt, te boven: “ik ben de minste van de apostelen, niet waard apostel te heten, want ik heb Gods kerk vervolgd”.

 

Deze week maakte ik kennis met Emanuel. Hij is 32 jaar. Hij is geboren en getogen in Ghana. Zijn ouders zagen geen kans hem te voeden en hij werd door zijn grootmoeder in huis genomen. Maar ook zij was te arm om goed voor hem te zorgen. Zij stuurde het kind de straat op. Daar moest hij proberen aan wat voedsel en geld te komen. Een jeugd doorgebracht op straat. Totdat een presbyteriaanse pastor en zijn vrouw zich zijn lot aantrokken en hem in huis namen. Zij ontdekten zijn talenten en lieten hem studeren: middelbaar onderwijs en de universiteit: wis- en natuurkunde. Hij vond werk als leraar. Hij vertelde mij zijn verhaal en ik bleef maar denken: nu sta je weer op straat, heb je geen werk, geen partner, geen gezin?

 

Alles had hij daar in Ghana, maar hij leefde onder de maat, vond hij. Dit was zijn roeping niet. Hij was door middel van die pastor en zijn vrouw, mensen van God, gered. Nu voelde hij zich geroepen iets terug te doen. Zekerder dan hij ooit was geweest, voelde en wist hij: drie jaar van mijn leven moet ik geven aan God, aan de verkondiging van het evangelie.

De burgerlijke Hollander die ik ben, zei hem: dat had toch ook gekund naast je comfortabele baan en eventueel een gezin. Maar hij keek mij glimlachend aan.

 

Hij vroeg niets van mij, alleen maar mijn gebed, opdat zijn missie zou slagen, die erin bestaat mensen het evangelie te verkondigen, naar God te brengen. Zijn target: 200 zielen per jaar voor Christus. Hij vroeg geen geld, geen goed, alleen gebed en misschien wat tweedehands-kleren die hij kon uitdelen aan daklozen en armen, die hij op straat in overvloed ontmoet.

Weinig mensen heb ik ontmoet die innerlijk zo rustig en zeker zijn als hij. Een beetje beschaamd voelde ik me wel om mijn beveiligd bestaan binnen de muren van een goed onderhouden kerk en woning. En bewondering voor deze jongeman die weer de straat op is gegaan, dankbaar dat zijn leven was gered. Niets kan hem afhouden van zijn roeping.

 

Wij hoorden dat Jezus in de boot stapte van die vissers, die zijn leerlingen, zijn apostelen zullen worden. Ook Jezus verschool zich niet achter hoge muren van kantoren en heiligdommen. Hij ging naar de mensen toe. Hij stapte in hun boot, in hun huis, in hun leven of - als verrezen Heer-  wierp hen, in het geval van Paulus, van hun hoge paard.

“Hij komt misschien vandaag voorbij

en neemt ook u terzij of mij

en vraagt ons, Hem te geven

de rijkdom van ons leven”.

 

Nu hoeven we niet allemaal zoals Emanuel op de Dam te gaan staan, maar we kunnen wel net als hij met elkaar en met anderen het gesprek aangaan. Dat was een bijdrage van één van onze parochianen tijdens de synodale consultatie afgelopen woensdag voor 65-plussers. Die bijeenkomst was als zodanig al een gesprek, bij elkaar in de boot gaan zitten, even jouw beveiligde gedachtenwereld verlaten, jouw comfort-zône en een stukje met de anderen oplopen, uitvaren.

 

Niet op de Dam staan meteen, maar wel naast elkaar staan, het gesprek zoeken, met al die mensen die niet onder dit kerkdak verschijnen, door deze deur die naar stilte openstaat.

Want u weet het: als je tegenwoordig op feestjes, op je werk of op school zegt dat je naar de kerk gaat, gelooft, katholiek bent, dan roept zo’n mededeling gesprek op. Vaak negatief: geloof je dat nog, en dan in díe kerk? Maar in iedere mens leeft ook het verlangen naar gesprek, ook over onderwerpen die niet aan de oppervlakte blijven.

 

Toen Jezus zijn toespraak vanuit de boot had geëindigd zei Hij tot Simon: “Vaar nu naar het diepe en gooi uw netten uit voor de vangst”.

 

U hoorde het: Simon Petrus zag het helemaal niet zitten. “De hele nacht hebben we gezwoegd zonder iets te vangen”.

Tja, het binnenkerkelijk pessimisme, het eindeloos tellen van de weinige vissen in de kerknetten, de sombere zorgen over gebouwen en geld, zijn van alle tijden.

 

Jezus vraagt ons onze kerkelijke oppervlakkigheid achter ons te laten en naar het diepe te varen. Op zoek te gaan naar onze roeping en missie. Zoals onze kinderen op dit moment doen in de grote zaal tijdens de kindernevendienst.

Het gesprek met mensen buiten zoeken, in familie, vriendenkring, medestudenten. In hun boot plaatsnemen en samen proberen een stukje, voorzichtig verlegen misschien, naar het diepe te varen. En misschien kunt u, kun jij, kan ik af en toe een buitenstaander uitnodigen mee te gaan naar dit huis, even in het kerkschip plaats te nemen en ons samen mee laten nemen door Jezus. De veilige oever van onder-ons achter ons te laten en misschien een ongedachte vangst te doen. Misschien geen target van 200 zielen per jaar, zoals Emanuel durft, maar wel een begin maken, vertrouwend dat Jezus in ons kerkschip zit en met ons meevaart.

Zo moge het gebeuren.

Amen. 

 

-----------------------------------------------

[1] Jesaja 6, 1-2a. 3-8;1Korintiërs 15, 1-11; Lucas 5, 1-11


Verkondiging in De Nieuwe Augustinus, 30 januari 2022

                      vierde zondag door het jaar[1]

  

De rechtgelovige mannen van Nazareth, zijn vaderstad wijzen Hem af.

Weg met Hem. Het komt ons allemaal te dichtbij. Zo menselijk kan ons eerbiedwaardig geloof toch niet zijn.

Vandaag zou ik het gemakkelijk kunnen hebben. Over de liefde zou de preek kunnen gaan. Een redelijk vertrouwd en veilig onderwerp in de kerk, in de liturgie. De liefde is de grootste en zo is het. We hoorden in het prachtige liefdesgedicht van Paulus in de tweede lezing. Overigens een gedicht dat hij schreef aan de Korinthische christenen en dat waren geen lieverds. Ze maakten onderling ruzie.

Liefde, schrijft Paulus aan zijn woelige parochianen, is de grootste, ja goddelijke deugd. Samen met geloof en hoop.

 

Wat is de hoop toch ontzettend belangrijk! Zij is van de drie toch wel een beetje het stiefkind. Mensen laten haar nogal eens zakken. Begrijpelijk.

De werkelijkheid van alledag is soms ook niet te dragen, de onvoorspelbaarheid van mensen, van gebeurtenissen en ook van je eigen hart. Dan toch de hoop bewaren valt niet mee.

 

Voor Jezus moet het zwaar zijn geweest de hoop te bewaren.

Ze moeten hem uiteindelijk niet in de synagoge van zijn vaderstad, Nazareth.

“Het Schriftwoord dat jullie zojuist gehoord hebben is thans in vervulling gegaan”.

Dat is ook wel even een uitspraak. Al die oude woorden, beloften, verlangens gaan nu in vervulling, nu Ik in jullie midden ben, ze jullie uitleg en verkondig.

 

De heren van Nazareth kookten van ergernis. Wie is Jezus van Nazareth wel dat Hij meent dat God een buitenlandse weduwe en een Syrische generaal evenzo genadig behandelt als ons, die van zichzelf vinden dat zij de ware gelovigen zijn.

En ook: kan dit waar zijn, dat het eeuwige woord van God, de Tora, de Wet en de Profeten vlees en bloed geworden zijn, in déze man uit onze stad, waar hij opgroeide bij Maria, in de timmermanswerkplaats van Jozef?

Kan de onzichtbare God en zijn Woord zo dichtbij komen, afdalen tot in onze menselijke intimiteit, onze gezinnen, de straten en het gebedshuis van onze stad?

Zoals vandaag ook bij ons. Hij is werkelijk aanwezig in het Woord dat wij horen uit de heilige Schrift. Hij is werkelijk aanwezig in- en bij Brood en Beker. Zo is het uniek eigene van het christelijk-katholiek geloof. Het Woord is vlees geworden.

 

Maar de incrowd, de rechtgelovige mannen van Nazareth, zijn vaderstad wijst het af. Weg met Hem. Het komt ons allemaal te dichtbij. Zo menselijk kan ons eerbiedwaardig geloof toch niet zijn.

Ook Jeremia zal moeite hebben gehad de hoop te bewaren.

Ook Jeremia’s stadgenoten, de religieuze leiders - hoorden wij in de eerste lezing - konden hem niet luchten of zien. Die man die altijd eerlijk zijn visie, zijn visioen onder woorden brengt. Houdt het nu nooit eens op? Wie eerlijk spreken en handelen, ook als iedereen wil dat je netjes meebuigt, hebben het niet gemakkelijk.

Innerlijk, krijgt de veelgeplaagde Jeremia te horen, ben je als een koperen muur. ‘Blijf jezelf Jeremia, ‘be strong’, laat je niet ontmoedigen en klein krijgen. “Ik ben bij je om je te redden.”

 

Vandaag gaat het dus over de tegenslag, de tegenwerking, het onbegrip die je kunt ontmoeten in jouw, in uw, in mijn leven, zoals Jeremia en Jezus ondervonden.

Velen hebben daarvan de afgelopen paar jaar hun portie gehad.

Voor je het weet zou je de hoop, de moed verliezen, en begrijpelijk.

 

Aan ons de uitnodiging om in deze tijd sterk te staan als gelovigen, ons niet te laten ontmoedigen, ons niet de hoop te laten ontnemen, ondanks de resultaten van allerlei geleerde onderzoeken over onze kerkgemeenschap.

U weet het: de paus wil van het binnenkerkelijk somberen en doemdenken niets weten. Hij raadpleegt heel de geloofsgemeenschap wereldwijd. Een zogenoemde ‘synodale consultatie’, In de laatste Parasol heb ik daarover iets geschreven. Deze week, aanstaande woensdag, gaan wij in onze parochie een begin maken.

 

Hij vraagt ons niet zozeer te discussiëren over de gedroomde kerk, maar wel over onze persoonlijke gedroomde plaats daarin, onze inzet, wat u en mijn bijdrage kan zijn als gelovige, wat uw en mijn missie, roeping, statement kan zijn. Dus niet op de eerste plaats bijeenkomsten om eens al je kritiek te uiten, geen parlement waarbij we bij handopsteken bepalen hoe het moet gaan. Maar liever een positieve insteek. Hoe kan het Schriftwoord nu in mijn leven, in mijn levenswijze in vervulling gaan? Hier ben ik, wat kan ik doen, hoe kan ik mijn geloof, mijn hoop, mijn liefde  verdiepen, verrijken, ter beschikking stellen?

 

De liefde -zegt Paulus tot zijn ruzie-achtige, nogal met zichzelf tevreden parochianen in de stad Korinte-,

“de liefde laat zich niet kwaad maken en rekent het kwade niet aan…alles verdraagt zij, alles gelooft zij, alles duldt zij, alles hoopt zij.”

Mogen de hoop ons blij maken. Amen.

 

------------------------------------------------------

[1] Jeremia 1, 4-5. 17-19; 1 Kor. 12, 31 - 13, 13; Lucas 4, 21 - 30


Verkondiging in De Nieuwe Augustinus, 23 januari 2022

                       Derde zondag door het jaar[1]

 

Waar vind je eenheid? In het Woord. U hoorde het mooie lange relaas van de voorlezing van de Schrift, de liefdeswet van God aan het volk in Jeruzalem. Na jaren ellendige ballingschap zijn zij eindelijk terug is land en stad. Na generaties is er weer een liturgie. Nog in de open lucht, want de tempel is een ruïne geworden na zeventig jaar achterstallig onderhoud.

Nu moet het lichaam van de geloofsgemeenschap weer geheeld worden, genezen.

 

“U bent het lichaam van Christus en ieder van u is een lid van dit lichaam.”

Zo hoorden wij Paulus spreken in zijn lange uitleg over wie wij als kerkgemeenschap zijn. Zoals een lichaam met ogen, handen, voeten, oren en een hart. De kleine Theresia van Lisieux, als 20-jarige in een streng klooster, vroeg zich af, toen zij deze uiteenzetting las: wie ben ik nu in dit enorme lichaam van de wereldwijde kerk?

Wat een mooie vraag vind ik dat toch, die deze kleine, innerlijk heel grote, heilige zich stelde rond 1890.

Ja, wie ben jij in dit lichaam van de kerk, welk lid bent u, ben ik?

Door de doop zijn wij allemaal een lid van dit lichaam, maar wat past bij mij, of anders gezegd: wat is mijn missie, mijn roeping?

 

Vandaag is het de zondag van het Woord. Op dit uur viert de paus een plechtige eucharistie in de Sint Pieter. Voor het eerst stelt hij deze morgen mannen én vrouwen aan in nieuwe kerkelijke ambten of bedieningen: die van catechist en die van lector. Wat wij allang wisten: dat deze taken van geloofsonderricht en van dienst aan het altaar ook heel goed door vrouwen kunnen worden verricht, heeft nu ook de paus plechtig ingevoerd.

 

Wij vieren de zondag van het Woord van God, op deze zondag in de week van gebed voor de eenheid van de christenen. Het Lichaam van de kerk is in de loop eeuwen uiteen gevallen, het is gewond, er is van alles gebeurd aan ruzie en scheuring. Zoals je wel in gezinnen en families ziet. Na jaren weten de vroegere kemphanen vaak niet meer waar de ruzie om ging. Hoogste tijd dus voor toenadering, samen bidden, lijmen van de scherven.

 

Waar vind je eenheid? In het Woord. U hoorde het mooie lange relaas van de voorlezing van de Schrift, de liefdeswet van God aan het volk in Jeruzalem. Na jaren ellendige ballingschap zijn zij eindelijk terug is land en stad. Na generaties is er weer een liturgie. Nog in de open lucht, want de tempel is een ruïne geworden na zeventig jaar achterstallig onderhoud.

Nu moet het lichaam van de geloofsgemeenschap weer geheeld worden, genezen. U hoorde het: de mensen waren tot tranen geroerd. Eindelijk een verhaal dat ons troost, tot inkeer en bekering brengt, een toekomst aanduidt.

 

Wat ik zo aardig vind is dat de priester Ezra en de landvoogd Nehemia de mensen na de woorddienst en de preek en al hun tranen naar huis stuurt: droog je tranen. Nu is het genoeg geweest. Ga lekker eten en zoete wijn drinken. “Weest niet bedroefd, maar de vreugde die de Heer u schenkt zij uw kracht.

 

Weest niet bedroefd.

Tja, er is wat een droefheid onder de mensen. In ons land, op de televisie, om het misbruik in The Voice of Holland; in het aartsbisdom München, om het misbruik in de kerk en de nalatigheid van aartsbisschoppen, ook van die aartsbisschop die later bisschop van Rome werd. Er is reden tot schuldbelijdenis en tot veel tranen, tot in de hoogste regionen van politiek, showbusiness en kerk.

Er moet boete zijn, verdriet, herstel, penitentie. Alleen zo kunnen we verder leven, vooral de slachtoffers van de omroepbazen, van de programmamakers, van de priesters en bisschoppen. Geen uitvluchten meer, geen omtrekkende bewegingen, maar tranen, boete, herstel. Zo kan het lichaam stapje voor stapje weer helen. “Wanneer één lid lijdt delen alle ledematen in het lijden, wordt één lid geëerd, alle delen in de vreugde.”

 

Vandaag horen wij over de missie van Hem, het Hoofd, van Wie wij het Lichaam zijn op aarde. Jezus is in de kracht van de Geest uit de woestijn teruggekeerd. Iedereen heeft het over Hem. Hier geen mooiprater, die vroom kijkt maar geen gezag heeft. Hij is veertig dagen in de woestijn geweest.

Dat heb je soms nodig: alleen zijn, overgelaten aan jouw gedachten, in de spiegel kijken, gelouterd worden, beproefd. 

Dan krijgt de Geest de kans tot jou, die zelf altijd áán wil staan, te spreken, jou te bezielen, menselijker, waarachtiger te maken.

 

Jezus bladert in de synagoge van zijn vaderstad Nazareth door de bijbel. Wat is mijn plaats in het lichaam van de geloofsgemeenschap, wat is mijn roeping, missie?

Hij vindt het antwoord bij de grootste profeet, Jesaja.

U hoorde de monumentale woorden:

“God heeft Mij gezonden om aan armen de blijde boodschap te brengen, aan gevangen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden dat zij zullen zien; om verdrukten te laten gaan in vrijheid, om een genadejaar af te kondigen van de Heer”.

 

Jezus zoekt het niet aan de top van de pyramide, niet in het harde, alles verhullende licht van de studiolampen, niet op de plechtige zetels van de schriftgeleerden en hogepriesters, maar in de marge, aan de rand van de samenleving. Vandaar uit kun je beter zien wat er werkelijk gebeurt in de samenleving, in de kerk. Vanuit de marge zie je beter wat er moet gebeuren, om het Lichaam van de mensheid, van de samenleving, van de kerk te genezen, de verblinde ogen te laten opengaan. Zien door de ogen van de slachtoffers en niet langer door de ogen van degenen die in het centrum van de macht opereren.

 

 

Wat was nu het antwoord van onze kleine heilige Theresia?

Na lang lezen in die mooie tweede lezing van ons vandaag, vond zij in haar gedachten, in haar gebed, het antwoord op de vraag welke haar plaats was in het grote Lichaam van Christus dat de kerk is.

 

Dit schreef zij:

“Bij het beschouwen van het mystieke lichaam, de kerk, had ik mij in geen van de ledematen die de heilige Paulus beschrijft, herkend…Ik begreep dat, als de kerk een lichaam is dat uit verschillende ledematen is samengesteld, het noodzakelijkste en edelste lid haar niet kan ontbreken; ik begreep dat de kerk een hart bezat, en dat dit hart brandde van liefde…

Toen heb ik in de overmaat van mijn uitzinnige vreugde uitgeroepen:

O Jezus, mijn Liefde, eindelijk heb ik mijn roeping gevonden: mijn roeping is liefde! Ja, ik heb mijn plaats in de kerk gevonden, en deze plaats, mijn God, hebt U mij gegeven: in het hart van de kerk, mijn moeder, zal ik de liefde zijn”.

Amen.

 

pastoor Nico van der Peet

-----------------------------------------------------------------

[1] Nehemia 8, 2-4a. 5-6. 8-10; 1 Korintiërs 12, 12-30; Lucas 1, 1-4; 4, 14-21


Verkondiging in De Nieuwe Augustinus

                     16 januari 2022, Tweede zondag door het jaar[1]

 

 Zo is Jezus de ware bruidegom van de mensen. Hij geeft Zichzelf.

Hij leert ons dat het belangrijkste in ons leven niet is mij zelf en mijn belangen  te beschermen tot het uiterste, maar mijzelf te geven tot het uiterste. Het bijzondere is dat je groeit door jezelf te geven, niet door jezelf te beschermen.

Als je zover bent als mens, als medemens, als partner van jouw geliefde, dan is jouw uur gekomen.

Twee van de drie lezingen zijn vol van het huwelijk.

Jesaja vergelijkt het volk, de geloofsgemeenschap met een bruid.

Zij is verschrikkelijk ontrouw geweest. Daarom moest zij in ballingschap. Een ware huwelijkscrisis. Maar die is nu na veel tijd en moeite achter de rug.

“Je zult niet meer heten: de Verlatene, uw land niet meer: Woestenij…Zoals en jongen zijn meisje trouwt, zal Hij die u opbouwt, u trouwen.” Een nieuw begin in het huwelijk na een tijd van zware beproeving. Een huwelijk kan er mooier en intenser van worden. De partners zijn diep gegaan en van ver bij elkaar terug gekomen, - gezuiverd, gelouterd, elkaar op een dieper niveau aanvoelend, waarderend, liefhebbend.

 

Honderden jaren later doet Jezus zijn eerste teken. Aangevuurd door zijn Moeder neemt Hij het heft in handen bij een bruiloft die in de soep dreigt te lopen, of liever in het water dreigt te vallen. Er is geen wijn meer. Jezus was eerst één van de gasten, samen met zijn leerlingen en met Maria. Maar uiteindelijk openbaart de gast Zich als de ware bruidegom.

 

Geen geheim verklap ik u als ik vaststel dat het huwelijk in onze dagen en jaren onder druk staat. Of misschien beter: steeds meer uit het dagelijks leven verdwijnt. Veel jonge mensen trouwen niet meer, of heel laat, vaak met grote aarzeling. Mij valt op dat wanneer zij dan toch trouwen dit gepaard gaat met een bijzonder groot en royaal feest. Aan de ene kant aarzeling en anderzijds een diep menselijk en wat mij betreft mooi en ontroerend verlangen naar grote uitbundigheid en overvloed.

 

Ook Jezus aarzelt. Zijn moeder probeert Hem over de streep te trekken:

“Ze hebben geen wijn meer”.

Jezus houdt haar af: “Vrouw, is dat soms uw zaak? Nog is mijn uur niet gekomen.”

 

Wanneer is het dan wel eindelijk tijd om je te geven, de stap te wagen? Wanneer is het uur gekomen?

Maria kan niet wachten. Zij wil zijn uur naar voren halen, zoals stiekem ook menige moeder en vader verlangt naar de huwelijksdag van hun kind.

 

Wanneer is het uur gekomen?

De evangelist Johannes spreekt daar veel later weer over.

Wanneer Jezus uiteindelijk en definitief in Jeruzalem is, wanneer zijn Pasen nadert. In het dertiende hoofdstuk lezen we: “Het Paasfeest was op handen. Jezus, die wist dat zijn uur gekomen was…die de zijnen in de wereld had liefgehad, gaf hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe…Hij begon de voeten van zijn leerlingen te wassen”.

 

Ook dan is Jezus weer aan tafel. Zijn Moeder hoeft Hem niet meer aan te sporen. Het Kind weet zelf wanneer zijn uur gekomen is, wanneer Hij als de tafeldienaar Zichzelf geeft. Voordat Hij, die de ware wijnstok is, de beker wijn rond laat gaan, is er ook hier water, waarmee Hij de voeten van zijn leerlingen wast.

 

Zo is Jezus de ware bruidegom van de mensen. Hij geeft Zichzelf.

Hij leert ons dat het belangrijkste in ons leven niet is mij zelf en mijn belangen  te beschermen tot het uiterste, maar mijzelf te geven tot het uiterste. Het bijzondere is dat je groeit door jezelf te geven, niet door jezelf te beschermen.

Als je zover bent als mens, als medemens, als partner van jouw geliefde, dan is jouw uur gekomen.

 

Hij, de bruidegom en dienaar tegelijk, liet het water stromen over de voeten van zijn vrienden. Het huwelijk vraagt nederigheid, dienstbaarheid, tederheid, het wassen van de voeten, de vermoeide voeten van de ander, die heel het bestaan moeten dragen. Elkaar dragen, leert Jezus ons.

 

Hij laat het water stromen en Hij verandert het, hoorden wij vandaag, in wijn. Het gewone water van elke dag laten smaken als wijn die het hart verwarmt en de liefde laat oplaaien. Het gewone uithouden, de lange duur, zoals de gelovigen van Jezus’ volk hebben weten te wachten tot het uur was gekomen.

Voor de ander zijn als Jezus, die Zichzelf helemaal geeft; die niet altijd de heer en meester wil zijn, maar ook door de knieën gaat voor de ander, de minste durft te zijn, verlies kan incasseren.

We mogen ook naar Maria kijken, de bruid van Gods koninkrijk. Ook zij weet te incasseren. Toch durft zij het woord te nemen en zij protesteert niet tegen de aanvankelijk harde woorden van haar zoon. Haar reactie is: “Doe maar wat Hij u zeggen zal”. Maria kan niet gemist worden. Iemand moet durven vragen, voorspreken, op gevaar af afgewezen te worden. Maar zonder dwang handelt Maria. Zij spreekt haar woord, houdt haar pleidooi en geeft het daarna uit handen.

 

“U hebt de beste wijn tot het laatst bewaard”, zegt de tafelmeester tegen Jezus.

Misschien hebben onze jonge mensen wel gelijk dat zij de tijd nemen voordat zij zich helemaal met de ander verbinden, totdat de wijn van de liefde voldoende is gelouterd en gerijpt, om helemaal voor die ene te kunnen gaan.

Het hooglied zegt: “wek niet de liefde voor haar tijd, laat haar sluimeren” totdat het uur van opstaan is gekomen. Moge dat uur van liefde voor ons allen aanbreken. Amen.

 

Nico van der Peet

 

--------------------------------------------

[1] Jesaja 62, 1-5; 1 Kor. 12, 4-11; Johannes 21, 1-12

Afbeelding: Duccio di Bondone, bruiloft te Kana

 


Verkondiging Openbaring des Heren[1], zondag 2 januari 2022.

                        De Nieuwe Augustinus.

 

Het Matteüsevangelie levert ons dat unieke verhaal over van wijzen uit het Oosten. Zij komen uit landen met een rijke, oude cultuur vol wijsheid. Waarom zouden zij eigenlijk naar Jeruzalem moeten gaan? Hun eigen cultuur en wijsheid was toch rijk genoeg? Maar nee, zij gingen op reis.

Dat is pas ware wijsheid: dat je beseft dat je niet alles weet.

Dwaas zijn mensen die doen alsof ze van alles verstand hebben;

wijs ben je als je op zoek gaat, als je je niet wentelt, zelfverzekerd, zelfgenoegzaam in jouw eigen wereldje.

 

“Door openbaring is mij de kennis van het geheim meegedeeld.”

Het geheim, het mysterie, daarover schrijft de apostel Paulus.

Hij, de stijfkop, die alles wist, die volmaakt was in de beleving van het geloof; de perfectionist, hij meende alles over leven en geloven zó precies te weten dat hij intolerant werd.

 

Je ziet dat nog steeds bij sommige godsdienstige mensen of misschien soms ook wel in onszelf. Diep in hun hart zijn mensen ervan overtuigd dat alleen zij gelijk hebben, het ware geloof, de correcte maatschappelijke en religieuze overtuigingen. Heel de maatschappij en de godsdienst moeten gezuiverd worden van wat zij als incorrect beschouwen. Beelden worden neergehaald.

Zij leven om zo te zeggen zonder geheimen, zonder innerlijke vrijheid, zonder nieuwsgierigheid, zonder openheid voor het onverwachte. Alles en iedereen moet voor hun rechtzinnigheid buigen, - of barsten.

 

Paulus, de apostel, was zo’n ijzervreter.

“Door openbaring is mij de kennis van het geheim meegedeeld.”

Gelukkig zie je het soms gebeuren dat mensen een innerlijk proces doormaken, dat zij veranderen, dat zij hun hardheid tegen anderen en ten diepste tegen zichzelf, hun onverdraagzaamheid, achter zich laten.

Dat is Godzijdank gebeurd met Paulus. Hij kreeg een apokalyps, een openbaring. Hij is van zijn paard gevallen, niet langer hooggezeten, maar letterlijk down to earth, of, op zijn Amsterdams: ‘op zijn bek gevallen’.

Hij moest weer opnieuw leren leven, lopen, en vooral opnieuw leren zien, met nieuwe ogen.

Hij is daardoor een gevoeliger, een meer genuanceerd, meer aangenaam mens geworden, gevoelig geworden voor het geheim, het mysterie.

Is Paulus dan een zwever geworden, een ‘wappie’, die bizarre meningen en geheime complotten is gaan aanhangen?

 

Het geloof, ja eigenlijk het leven zelf heeft te maken met geheimen, met wat verborgen is in de dagelijkse, platte werkelijkheid. Zoals in je gezin, je relatie. Als je alleen maar zakelijk, functioneel, berekend met elkaar omgaat, mis je het geheim dat in het dagelijkse leven verborgen is,

- het geheim, om zo te zeggen de innerlijke poëzie van het leven, van het katholieke geloof ook. Als je dat mist is het geloof alleen maar een verzameling formules, gedragsregels en wetsartikelen.

Als je het geheim verwaarloost in je dagelijks leven, in de ander, haar of zijn diepste verlangen en schoonheid, dan verlies je elkaar, dat wordt jouw naaste een nabije vreemde. 

Jezus heeft eens gezegd: het koninkrijk van God is als een schat verborgen in de akker van jouw leven. Je hoeft alleen maar zo nederig te worden om je neer te bukken, het zand van alledag, het zand van de gebaande paden, de oppervlakkigheid opzij te schuiven en die schat te leren zien.

 

Welk geheim is Paulus geopenbaard, welk mysterie verkondigt hij ons vandaag?

Dat de heidenen, dat wil zeggen alle volken zijn geroepen, uitgenodigd, vriendelijk gevraagd naar het Kind te komen, naar Jezus, om door Hem vrienden te worden van God, mee te doen met het verbond, de vriendschap die God geduldig aan het sluiten is met alle mensen.

Dus niet een kleine groep van perfecten, gelijkhebbers, maar een vreugde voor heel het volk. Juist ook voor de mensen die van zichzelf vinden dat ze er niet zoveel van maken, die zichzelf onvolmaakt voelen en vinden.

 

Het Matteüsevangelie levert ons dat unieke verhaal over van wijzen uit het Oosten. Zij komen uit landen met een rijke, oude cultuur vol wijsheid. Waarom zouden zij eigenlijk naar Jeruzalem moeten gaan? Hun eigen cultuur en wijsheid was toch rijk genoeg? Maar nee, zij gingen op reis.

Dat is pas ware wijsheid: dat je beseft dat je niet alles weet.

Dwaas zijn mensen die doen alsof ze van alles verstand hebben;

wijs ben je als je op zoek gaat, als je je niet wentelt, zelfverzekerd, zelfgenoegzaam in jouw eigen wereldje, in jouw comfort-zône.

 

De wijzen, door ons drie koningen genoemd, gaan naar Jeruzalem, naar de man die daar door de bezetter, de Romeinse wereldmacht, op de troon wordt gehouden, Herodes.

Wat een nare snuiter! Hij is onverzettelijk. Het gaat hem alleen maar om behoud van zijn positie, zijn macht.

Hij is bereid daarvoor over lijken te gaan. Hij zal alle jongetjes onder de twee jaar rond Jeruzalem laten doden. Om dat éne kind te doden, op wie hij geen vat heeft. Alle leven vertrapt hij om maar zijn positie te bewaren.

Zoals de heersers van het apartheidsregime in Zuid-Afrika deden. Met geweld werd alle leven en vreugde uit een samenleving geslagen om macht te behouden, bezit, ideologie over ras en afkomst.

Gelukkig was er een man als aartsbisschop Desmond Tutu, die bleef vragen, die op zoek bleef gaan naar de harten en gedachten van mensen, ook die van de Herodessen destijds. Net zolang tot zij het opgaven. Een wijze man in wiens leven Jezus, het Kind van Bethlehem, centraal stond; een bisschop die leefde, preekte, danste en zong als een kind, ook in al zijn bisschoppelijke waardigheid. Ja, dat is pas menselijke waardigheid. Worden als een kind.

 

Voor dit Kind gingen de wijzen uit het Oosten door de knieën.

Een ster was opgegaan en blijven staan boven Bethlehem, boven het Kind, zijn Moeder en Jozef. Een licht was in hen opgegaan. Een licht dat heel hun leven, hun reis tot nu toe veranderde. Zij gingen niet meer terugreizen over de vertrouwde weg. Langs een andere weg gingen zij terug naar huis. Niet de weg van de macht, de berekening, het cynisme van Herodes. Maar de weg van de wijsheid, de menselijkheid, die het Kind voor hen geworden was: dé weg, de waarheid en het leven.

 

Och, mogen ook wij ons laten veranderen door dit Kind en worden als een kind, zoals die drie wijzen, zoals Paulus, die het geheim verborgen in de akker van zijn leven en geloven, eindelijk ontdekte. Mogen wij het geheim ook ontdekken, het zand ervan wegblazen, genieten van zijn schoonheid, eruit leven.

Amen.

 

pastoor Nico van der Peet

-----------------------------------------------------------

[1] Jesaja 60, 1 - 6; psalm 72; Efeziërs 3, 2 - 3a. 5 - 6; Matteüs 2, 1 - 12